Dit commentaar is een reactie op een blog bericht van Otto Egberts

Dit commentaar is een reactie op een blog bericht van Otto Egberts, gepubliceerd op 24 mei 2013: http://oeaegberts.blogspot.nl/2013/05/blog-12-verantwoording.html

De dichtkunstkrant vindt niet dat kunstenaars zich bezig moeten houden met de samenleving en een breed publiek. De dichtkunst krant vindt dat een breed publiek zich bezig zou moeten houden met kunst, omdat kunst iets te zeggen kan hebben, ja, ook aan dat brede publiek. En dat is zelfs zo als blijkt dat het brede publiek vindt dat die kunst nietszeggend is, dan nog in diens nietszeggendheid, bijvoorbeeld omdat het in een gratis krant staat, die weggegooid kan worden en weggegooid wordt, stelt het zijn belang tegenover hen die het als vermaak voor de elite wegzetten, of als koketterie zoals Egberts doet. Door kunst of in het geval van Egberts, bepaalde kunstenaars behept met  kilogige artistieke arrogantie of minder nog; de dichter die schrijft dat de mens  in de vreemdeling nog het meest zichzelf vreest, te verwijten dat hij zich bedient van een moraal die zich niet bekommerd over de consequenties van die moraal, dan ook stelt de dichtkunstkrant zich open en hoopt op nog meer kritiek. Zelfs als Egberts met zijn gedachten een poging doet om zelf na te denken en daarbij de dichtkunstkrant wegzet als een medium dat de artistieke en financiële oren wijd open zet voor de uit materialistische kringen opwellende nutssyndicaten zoals hij stelt, dan stelt de dichtkunstkrant vast dat zij haar uitwerking niet gemist heeft, zelfs als het gaat om die ene lezer die, alles geïnitieerd door een dichtregel, zich blootgeeft en bekend dat hij ‘zit’ met het immigratievraagstuk nu de kwestie onverkort actueel is en dat dit zo zal blijven als hij zijn mond zou houden. Wat hij er van verwacht te hebben opgelost door te spreken en voor wie, daarover hult Egberts zich in raadselen, dat is iets voor de discussie, waarvoor, zo kan niet genoeg worden benadrukt, de dichtkunstkrant op zijn minst een aanleiding is geweest.

Dan de discussie en de regel. Schrijver dezes is de dichter van die regel en redacteur van de dichtkunstkrant en uit hoofde van die eerste kwaliteit volgt hieronder een aanzet tot die discussie. Het punt dat ik met de regel dat wij in de vreemdeling het meest nog onszelf vrezen, wilde maken, is dat de individuele vreemdeling die zich in een schrijnende situatie bevindt ons een gezicht voorhoudt dat vraagt om hulp. De ander stelt zich tegenover ons en spreekt ons aan op hetgeen een relatie met die ander, als wij die ander daadwerkelijk zien, bepaald en wel de moraal. De moraal maakt een relatie met die ander mogelijk en die moraal komt tegelijkertijd ook voort uit die relatie. Immers zonder de ander is er geen moraal. Deze gedachte is niet van mijzelf maar van Levinas. In het gedicht probeer ik aan de kaak te stellen  (met de nodige overdrijving)  dat wij heel gemakkelijk een potvis als die ander weten te beschouwen en allerlei morele uitspraken doen in de sfeer van zorg en verpleging terwijl dat als het gaat om vreemdelingen in een schrijnende situatie dat een stuk moeilijker lijkt te liggen. Dat komt, denk ik, omdat wij voelen dat wij als wij een hulpbehoevende (vreemdeling) in het gezicht kijken, geconfronteerd worden met de innerlijke drang te helpen en tegelijkertijd de eveneens innerlijke grens voelen om dat te kunnen doen, bijvoorbeeld uit gebrek aan tijd, geld of de behoefte om het eigen leven te leiden. Ik zeg niet dat dit niet valide argumenten zijn, maar ik verzet me tegen hen die vervolgens de ander diens bestaan verwijten. Dit verwijt komt voort uit angst van het tekortschieten jegens de ander, die ook een mens is net als wij zelf en dus vrezen wij in de vreemdeling het meest van ons, onszelf. De neiging bestaat dan om die vreemdeling uit het gezichtsveld te weren en om zo een prikkelarme omgeving voor zichzelf te creëren waarin we niet geconfronteerd worden met deze lastige innerlijke problematiek.

Als Egberts zegt dat dit soort regels koket zijn, dan kan het zijn omdat die regel niet goed geformuleerd is. Dat kan, maar ik vrees dat Egberts deze regel koket vindt om andere redenen. Wat Egberts doet is precies die prikkelarme omgeving creëren voor zichzelf, zo lijkt het. Immers eerst komt hij met een religieus geïnspireerde extrapolatie van de dichtregel. Hij laat zien dat de consequentie van de dichtregel betekent dat wij ons schuldig moeten voelen over ons eeuwige tekortschieten dat nimmer kan worden gedelgd door welke goedertierenheid die wij trachten ten toon te spreiden dan ook. Egberts verwerpt dat en op die manier schept hij voor zichzelf de mogelijkheid om er niet op die manier naar te hoeven  kijken. Hij hoeft de ander niet te zien, want hij kan niet helpen omdat de hulp altijd tekortschiet en dat is geen leven. Eens, maar wat hij uit het oog verliest, is dat de ander zich blijft stellen en zijn vlucht hem niet gaat helpen, althans dat denk ik. Er is maar een halfbakken dichtregel nodig of het vuur laait weer op. Een tweede strategie die hij toepast is, is een politieke.  Het is de burgeroorlog die volgens Egberts valt te vrezen bij het toelaten van vreemdelingen die in een schrijnende situatie zitten. Of milder de sociale ontwrichting die een dergelijke toelating met zich kan brengen (of al gebracht heeft?). Het is dezelfde oude wijn, thans getapt uit nieuwe zakken, immers hier wordt angst ingeboezemd en angst maakt opties mogelijk die wij als we onbevreesd zouden zijn, niet zouden overwegen. Overigens neemt dit niet weg dat er valide argumenten denkbaar zijn om een restrictief vreemdelingenbeleid te voeren of in ieder geval een beleid dat oog heeft voor maatschappelijke cohesie, welvaart en welzijn de bescherming daarvan en reële alternatieven heeft (of in ieder geval zoekt) voor hen die dat ideaal elders moeten zoeken. Er is een evenwicht nodig tussen de instrumentele benadering van het vreemdelingenvraagstuk zoals Egberts die propageert en de benadering van de individuele vreemdeling, waarin de moraal dat de vreemdeling de ander is, ons blijft confronteren met onszelf. Of dat een ordentelijke discussie is zoals Egberts die voorstaat, ik hoop het eerlijk gezegd niet, ik zal er in ieder geval alles, maar dan ook alles aan doen om dat te voorkomen.

Egberts praat wel over denken, herhalen en opnieuw halen, maar hij doet het niet of nauwelijks, hij blijft zich vermeien in het bezweren van zijn eigen demonen. Hij vreest de ander in zichzelf daarbij  nog wel het meest, zo lijkt het. De vraag moet gesteld of hij niet ook zelf op hetzelfde dode punt is beland als de fanatici die hij vreest, hij heeft hen in de ogen gekeken en zich in hen herkend, zo lijkt het. Als dat waar is, valt het te hopen dat hij kan rijpen tot het inzicht dat ook fanatici mensen zijn, met hun tekortkomingen en gebreken, maar waarmee gediscussieerd moet worden en gedacht, tegen de klippen op, tegen beter weten in uitleggen dat zelf nadenken goed is en zelfkennis daarvoor een voorwaarde…

Dit bericht is geplaatst in Alle nieuwsberichten, Brieven van de redactie. Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.